Het leven is zo gek nog niet”, zegt Imre met glinsterende ogen. Hij plaatst wat aubergines op de rooster van de barbecue en drinkt er een glaasje pálinka bij. Vervolgens haalt hij de zwartgeblakerde groenten van het vuur en geeft het aan zijn vrouw Ilonka. Van het zacht geworden vruchtvlees maakt zij een smeuïge auberginesaus, dat met brood en paprika vergezeld met een goed glas wijn wordt verorbert. Het betreft een traditioneel Roemeens gerecht dat van de Turken is overgenomen uit de Ottomaanse tijd. Imre brengt een toast uit, heet zijn gasten hartelijk welkom, waarna de vrouwen een Hongaars welkomstlied zingen. Imre en zijn dorpsgenoten maken deel uit van de Csángogemeenschap van Oost-Transsylvanië in Roemenïe. De ietwat gezette maar kwieke vijftiger woont daar in het dorp Gyimesközéplok gelegen aan de Gyimespas hoog in de Transsylvaanse bergen. Wie zijn de Csángo’s en waar komen ze vandaan?
Op 1 januari 2007 is Roemenië lid geworden van de Europese Unie. Ter voorbereiding van de toetreding heeft het land politieke en economische hervormingen doorgevoerd. In dat kader had Roemenië zich verplicht om verbeteringen aan te brengen op het gebied van de mensenrechten en de bescherming van minderheden. Van deze minderheden vormen de Hongaren in Transsylvanië de grootste groep. Volgens officiële cijfers van de bevolkingscensus in 2002 bestaat deze uit 1,6 miljoen mensen. Daarnaast zijn er de Csángó’s. Deze voor de buitenwereld vrijwel onbekende groep Hongaren leven in Moldavië en Transsylvanië.
Volgens een eerder gehouden census in 1992 hebben slechts 2165 mensen in Moldavië zich met de etnische afkomst van “Csángó” laten meetellen. In de cencus van 2002 was het aantal “Csángo’s ” nog verder geslonken tot 796. Dit zijn getallen die ver af staat van het vermoedelijke aantal van + 239.000 mensen met een Csángó achtergrond. Dit aantal is een schatting gebaseerd op de grootte van de Rooms-katholieke gemeenschap in Moldavië volgens dezelfde census van 2002. Het Rooms-katholieke geloof wordt immers exclusief door de Csángó’s aangehangen. Dit in tegenstelling tot de Roemeense bevolking die tot de Roemeense Orthodoxe kerk behoort.
Er zijn uiteenlopende redenen voor het opmerkelijke verschil tussen de officiële en officieuze cijfers. Door de Roemeense autoriteiten werd weinig ruchtbaarheid gegeven aan het bestaan van etnisch Hongaarse Csángó’s in Moldavië. Ook vanuit de Csángógemeenschap zelf werd hun identiteit jarenlang maar mondjesmaat naar de buitenwereld toe gepropageerd. Deze terughoudendheid kan worden verklaard door de eeuwenlange geïsoleerde positie waarin de Csángó’s zich bevonden ver weg van de ander Hongaren uit Transsylvanië. In tegenstelling tot deze Hongaren hebben de Moldavische Csángós als bevolkingsgroep nooit deel uitgemaakt van het historische Hongarije van voor 1920.
Het leefgebied van de Csángó’s kan worden onderverdeeld in drie verspreide delen. Voorbij de Gyimes-pas woont de grootste gemeenschap Csángo’s. Zij leven met name rond de steden Bacau (Bákó) en Roman en langs de rivieren Siret, Bistrita, Trotus en Tuzlau in de Moldavische provincie Bacau in het oosten van Roemenië.
Daarnaast is er nog een ander groep, over twee leefgebieden verspreid. Dit zijn aan de Székhely-Hongaren verwante Székhely-Csángó’s. De eerste groep leeft in het westelijke deel, rond de stad Brasov (Brassó) in zuid-Transsylvanië. Verder naar het noorden toe in Oost-Transsylvanië aan de Gyimespas bevindt het Csángó gebied waar Imre en Ilonka vandaan komen.
Per auto is de afstand van Miercurea Ciuc (Csikszereda) naar de Gyimes in korte tijd te overbruggen, maar de overgang van het stadse naar het dorpse leven is naar West-Europese maatstaven groot. De geïsoleerde ligging van de Gyimespas heeft er voor gezorgd dat de levenswijze van de boeren eeuwenlang nagenoeg ongewijzigd is gebleven. De dorpen in het gebied bieden een aanblik van een levensgroot openlucht museum uit een ver idyllisch verleden met mooi verzorgde houten huizen en boerenschuren met daartussendoor kleine akkers. Buiten de dorpen zijn steile hellingen met uitgestrekte weiden en bossen. De bewoners voorzien zichzelf van voedsel met het bewerken van hun akkers en leven daarnaast van de veeteelt. Paarden en koeien lopen er vrij rond, het gras op de hellingen ligt er mooi groen bij en de bloemenpracht lijkt er intenser dan in menig Alpendal. Moderne landbouwwerktuigen zoals tractors zijn hier niet te vinden, het hoge gras wordt nog ouderwets met de zeis gekortwiekt.
Wie zijn de Csángo’s, waar komen ze vandaan? Hierover zijn de Hongaarse en Roemeense wetenschappers het niet eens. Daarvoor lopen de visies over de etnische oorsprong van deze bevolkingsgroep onder deze wetenschappers te ver uiteen. Olie op het vuur van deze discussie is het gegeven dat niet alle Csángo’s Hongaarstalig zijn. De twee kleine groepen in Transsylvanië zijn het wel. In Moldavië zijn ze dat slechts voor een deel, plusminus 80.000 mensen, de overigen zijn Roemeenstalig. Enigszins gesimplificeerd kunnen de discussies als volgt worden samengevat. Hongaarse wetenschappers menen dat de Csángó’s, die het Hongaars niet meer machtig zijn, op z’n hoogst “verroemeenste Hongaren” zijn.. De Roemeense vakbroeders zeggen precies hetzelfde, maar dan met betrekking tot de Hongaarstalige Csángó’s. Zij spreken over gemagyariseerde Roemenen die zich tot het Rooms-katholieke geloof hebben bekeerd.
Voor de Roemeense theorie bestaat overigens geen enkel bewijs. Het wordt ook niet waarschijnlijk geacht dat een betrekkelijk kleine groep van gemagyariseerde Roemenen eeuwenlang hun taal en cultuur hebben kunnen behouden in omgeving waarin de Roemenen de meerderheid vormen. Over het algemeen wordt in de literatuur en in publicaties de Hongaarse achtergrond van de Csángo’s onderkend. Bovendien heeft de Raad van Europa in een aanbeveling uit 2001 de etnisch Hongaarse achtergrond van de Csángó’s in Roemenïe erkend. *
Een aantal historici beweren dat de Csángó’s tijdens de Hongaarse volksverhuizing van 800 na Christus vanuit Azië naar de Karpatenbekken zich afsplitste van de overige Hongaren. En dat ze in het oosten achterbleven in het gebied wat nu Moldavië heet. Volgens anderen zijn de Csángo’s afstammelingen van Turkse stammen als de Kumanen en de Petsjenegen.
Er zijn bronnen die verwijzen naar Hongaren in Moldavië. Deze gaan terug tot het begin van de 13de eeuw. Hierin wordt gesproken over landverhuizers die vanuit Hongarije naar Moldavië zijn getrokken. Onder koning Endre II (1205-1235) vestigden vanuit Hongarije bewoners zich langs de strategische grenzen in het oosten om het land te beschermen tegen invallen van buitenaf. Deze grenswachten waren boeren en werden in de loop van de 13de eeuw aangevuld met geestelijken, soldaten en ambachtslieden vanuit andere landstreken binnen Hongarije. In de navolgende eeuwen tot aan de 18de vertrokken om uiteenlopende redenen, zoals godsdienstvervolgingen, armoede en bevrijdingsoorlogen, groepen vanuit Hongarije en Transsylvanïe naar Moldavië.
De bewoners van de Gyimesstreek lijken zich niet echt te bekommeren om hun al dan niet Hongaarse of Roemeense identiteit. Imre en zijn dorpsgenoten noemen binnen hun eigen kring zichzelf in eerste instantie “Gyimesék” of “Csángók”. Omdat het geloof een belangrijke plaats in hun leven inneemt identificeren ze zich ook sterk met het Rooms-katholicisme. Maar omdat hun voertaal Hongaars is, kijken ze via de satelliet naar de Hongaarstalige TV-zenders. En wanneer over de “hoofdstad” wordt gesproken ontstaat enige verwarring. Wordt nu Boekarest of Boedapest bedoelt? Ook het historische bewustzijn van Imre en zijn vrouw is eerder Hongaars dan Roemeens georiënteerd. De oude Hongaarse grens verder oostwaarts van de Gyimespas spreekt hen nog immers sterk tot hun verbeelding. Ilonka en Imre slaan een kruis bij een provisorisch opgezet grensmonument dat de Hongaarse Stefanuskroon symboliseert.
Achter de ogenschijnlijke rust en gemoedelijkheid van de Csángó’s heerst onder sommige van hen toch nog een gevoel van enig onbehagen. Dit heeft te maken met hun ongerustheid over het voortbestaan van de Csángó-gemeenschap. Ondanks hun eeuwenlange aanwezigheid blijkt dit vandaag de dag niet meer zo vanzelfsprekend te zijn. Ilonka verwoord dit met een weids handgebaar alsof ze het hele dorp wil omarmen: “ons dorp wordt met het jaar kleiner en kleiner”. Steeds meer jonge vrouwen blijken uit Gyimesközeplok en uit naburige dorpen weg te trekken naar de stad. “Zij trouwen met de Roemeense officieren uit de dichtbij gelegen kazerne en vertrekken definitief naar andere delen van het land”, zegt ze, met een zucht in haar stem.
* ”Recommendation 1521 2001 ” gebaseerd op het rapport van de Committee on Culture, science and Education, Mrs Tytti Isohookana-Asunmaa, Liberal, Democratic Reformers’Group) Dit artikel is eerder verschenen in ablak, tijdschrift voor Centraal Europa van de Universiteit van Amsterdam