Met een langzame tred stapt Éva Kovács uit het postkantoor in een buitenwijk van de Oost-Hongaarse stad Miskolc. De lerares van het stedelijk lyceum heeft haar loonstrook opgehaald en kijkt enigszins bedrukt. Ze ontdekt zojuist dat haar toch al bescheiden maandinkomen daadwerkelijk met een paar duizend forint is afgenomen. De aangekondigde bezuinigingen voor ambtenaren worden kennelijk door de regering Gyurcsány voortvarend opgepakt. Na de geruchtmakende toespraak van de premier op een bijeenkomst van zijn partij de MSzP in september vorig jaar, beleeft Hongarije een onrustige periode. Hoe vergaat het sindsdien met de gewone Hongaar in het land? Hoe ervaren de mensen hun persoonlijke economische situatie, hoe trachten ze het hoofd boven water te houden?
Voor Éva was het duidelijk dat de broekriem vroeg of laat zou worden aangetrokken. Gyurcsány’s toespraak luidde in feite een vooraankondiging in van een bezuinigingsronde die moest komen. In de rede gaf de premier toe de kiezers voor de parlementsverkiezingen van april 2006 bewust te hebben misleid. De boodschap kwam voor hen als een schok: “we hebben het verkloot en niet zo’n beetje ook. We hebben de afgelopen 2,5 jaar de boel bij elkaar gelogen”, en meer woorden van die strekking. Om nog onopgehelderde redenen kwamen delen van die toespraak in het openbaar. In de veronderstelde “veilige” beslotenheid van de bijeenkomst hield de premier uiteraard geen rekening met de heftige reacties in zijn land.
Waarom de premier zijn “openhartige” schuldbekentenis tegenover zijn partij had uitgesproken, moge duidelijk zijn. Zijn toespraak was in feite een “wake-up call”. De economie zat al jaren in het slop en de problemen werden noch door zijn kabinet, noch door voorgaande regeringen voortvarend aangepakt. De wilde privatiseringen van de jaren negentig hadden hun tol geëist, met als gevolg een instabiele economie en een zwakke begrotingsdiscipline. Het begrotingtkort bedroeg in 2006 meer dan 10 % van het BNP, en was daarmee het hoogste binnen de Europese Unie.
Sinds de toespraak is het politiek erg onrustig in Hongarije. Het begon vorig jaar september met ernstige rellen van woedende burgers in het hele land, maar vooral ook in de hoofdstad Budapest. De oppositie onder leiding van Viktor Orbán van de conservatieve partij FIDESZ grijpt sindsdien de onrust aan om fel van leer te trekken tegen de regering. In golfbewegingen komt die onrust terug met name tijdens nationale feestdagen wanneer de oppositie makkelijk grote groepen ontevreden burgers mobiliseert.
De MSzP en de Fidesz proberen de schuld van de politieke en economische misère in elkaars schoenen te schuiven. Maar het is te simpel om alle fouten bij één partij te leggen. In de Hongaarse politiek is al jarenlang sprake van een sterke polarisatie tussen regering en oppositie die door beiden worden gevoed. De oorzaak van de scherpe tegenstellingen zijn terug te voeren op het niet goed verwerkte communistische verleden. In het kort komt het er op neer dat de Fidesz de MSzP beschouwt als een voortzetting van de communistische partij waarmee geen zaken kunnen worden gedaan. Sinds de gewraakte toespraak is de premier voor de oppositie nu helemaal fout.
Gedurende de demonstraties zijn de toespraken van oppositieleider Orbán doorspekt met verwensingen gericht aan het adres van de regering. Recentelijk wist de oppositie op de nationale feestdag van 15 maart duizenden manifestanten te mobiliseren voor de Elisabethbrug aan de oevers van de Donau in Budapest. Op die datum wordt de Hongaarse vrijheidsstrijd van 1848 tegen de Habsburgse onderdrukkers herdacht. Verwijzend naar dit verleden noemde Orbán de huidige regering de nieuwe “aristocratische kliek” die het leven van de gewone Hongaar de afgelopen 5 jaar zuur heeft maakt. Nadien volgden ernstige rellen in de stad waarbij de politie traangas en waterkanon inzette tegen radicale groepen.
De geluiden in de Hongaarse media over de politieke situatie in het land klinken nogal verontrustend. Sommige journalisten en politieke analisten gebruiken zelfs termen als “dreigende burgeroorlog”. De terugkerende heftige demonstraties zijn ongetwijfeld ernstig, maar het gaat veel te ver om te spreken over een “dreigende burgeroorlog.” Het leegschieten van een mitrailleur afgelopen februari op het stedelijke hoofdbureau van de politie in Budapest door een onbekende bleef tot nu toe een uitzonderlijke daad. Tussen de nationale feestdagen door vinden incidenteel demonstraties plaats maar deze blijven nog redelijk binnen de perken. Kleinere groepen volhouders trachtten nu en dan op het plein voor het parlementsgebouw te komen. Nog kort geleden hield de overheid ze op afstand met dranghekken en politiebewakers die rondom het gebouw stonden opgesteld.
De meeste mensen hebben in het land geen boodschap aan de politieke perikelen tussen de partijen Ze houden zich dus ook verre van politieke manifestaties. Zij trekken zich liever terug in de geborgenheid van familie of vrienden en proberen meer van dag tot dag te leven. In politiek zijn ze niet geïnteresseerd maar des te meer in de dikte van de portemonnee. Het gaat de meeste mensen uiteindelijk om hoe rond te kunnen komen of hoe extra inkomsten te vergaren. Maar de verwachtingen tot verbetering van hun persoonlijke economische situatie zijn vooralsnog nihil. De Corvinus Universiteit hield begin dit jaar een enquête. Hieruit bleek dat 90 % van de ondervraagden voor 2007 een flinke achteruitgang van de koopkracht verwacht.
“Het is niet gek dat de gewone burgers zich afkeren van de politiek” zegt Andi Szekeres. Zij is een voormalige medewerkster van de Borsodi Húskombinát, een vleesverwerkend bedrijf. In het gemeentelijke thermaalbad van Miskolc komt ze tot rust na een stressvolle periode van grote onzekerheid over de toekomst van haar bedrijf. Na een lange zoektocht was het haar eindelijk gelukt om elders emplooi te vinden.
Het eens zo trotse bedrijf voorzag vroeger niet alleen heel Hongarije van haar producten maar bezat ook een indrukwekkend exportmarkt. De laatste 10 jaar ging het bedrijf vele malen over in andere handen en werd uiteindelijk in losse onderdelen opgesplitst. Het onderdeel van Andi bleek achteraf niet rendabel genoeg en moest onlangs definitief de hekken sluiten.
De afgelopen maanden waren voor Andi en haar collega’s zenuwslopend. Vooral de oudere generatie medewerkers waren jarenlang gewend aan het hebben van een vaste baan. Ze hoopten de pensioengerechtigde leeftijd bij hun bedrijf te halen, zodat ze verzekerd bleven van een weliswaar bescheiden maar zeker pensioen. Een collega van Andi kon de druk niet aan en is voortijdig uit het leven gestapt.
Op straat wordt Éva herkend door de ouders van één van haar leerlingen die haar hartelijk begroeten. De statusgevoelige Hongaren respecteren haar beroep als lerares alom. Maar Éva beklaagt zich om het feit dat de maatschappelijke blijk van waardering van overheidswege niet in klinkende munt wordt uitbetaald. Zoals veel andere Hongaren is zij daarom genoodzaakt maatregelen te treffen teneinde de touwtjes aan elkaar te kunnen knopen. Voor niets gaat de zon op is het credo dat iedere Hongaar kent. Hierdoor is een soort “voort wat, hoort wat” economie ontstaan op microniveau waar iedereen de ongeschreven regels dient te kennen.
Omdat menigeen gebrek aan cash heeft, vertonen de activiteiten uit het informele economische circuit soms absurdistische trekjes. Éen van de manieren om haar bescheiden inkomen aan te vullen is met de verhuur van haar appartement per dagdeel aan verliefde stelletjes. Zelf zoekt ze dan een onderkomen bij vrienden. “De meeste weekenden zijn volgeboekt”, aldus Éva die verzekerd is van een gestage stroom aan gasten. Zij profiteert van het gegeven dat in Hongarije het hebben van een maîtresse een algemeen geaccepteerd maatschappelijk verschijnsel is. Een kennis van een collega van Éva maakt gebruik van het appartement en betaalt dat met vissoep van zelfgevangen vis. Als in een misdaadfilm vindt in een achterafsteeg ergens in de binnenstad de transactie plaats tussen sleutel en vissoep.
Dit artikel is eerder verschenen in ablak (tijdschrift over Centraal Europa van de Universiteit van Amsterdam)